De toets bestaat uit vier onderdelen: luisteren, spreken, lezen en schrijven.

Luisteren

  1. Een kort fragmentje met telefoonnummers en een naam die gespeld wordt
  2. Een kort fragmentje met vragen over waar iets is, of hoe laat iets plaatsvindt.

Exemple:             Où est la réunion?

  1. Dans la salle en face
  2. Dans la salle à côté de mon bureau
  3. Dans la salle au premier étage

 

Spreken

  1. Vragen kunnen stellen en beantwoorden over:

voor- en achternaam, beroep/functie en bedrijf, woonplaats, familie, leeftijd

  1. Rollenspel:
  • kaartje reserveren voor de TGV of
  • telefoongesprekje om iemand uit te nodigen of
  • proberen iemand te spreken te krijgen of
  • de weg vragen of
  • een hotelkamer reserveren

Lezen

Informatie halen uit een korte tekst. Begrip wordt getest met vrai ou faux– vragen.

Schrijven

Kort mailtje schrijven

voorbeeldmail 2