Dans ma chambre = in mijn kamer

(Ne pas entrer = niet binnenkomen)

….. il y a un lit = staat een bed

et à côté de ce lit = en naast dit bed

…. il y a un bureau = staat een bureau

et sur ce bureau = en op dat bureau

qu’est-ce qu’il y a? = wat is/staat/ligt daar?

il y a un ordinateur = er staat een computer

Et c’est pas tout = en dat is niet alles

… car il y a aussi = want er is ook nog

un tapis, une table de nuit = een tapijt, een nachtkastje

un placard et un fauteuil = een kast en een fauteuil

une lampe et des rideaux = een lamp en gordijnen

un réveil et un vélo = een wekker en een fiets

une guitare et un piano

des livres et des cahiers = boeken en schriften

un tableau de Picasso = schilderij

c’est un faux = het is vals

et bien sûr des jeux vidéo = en natuurlijk videospelletjes

un hibou = een uil

 

Les pièces de la maison = de vertrekken van het huis

La fenêtre = het raam La porte = de deur Le toit = het dak
La chambre = de slaapkamer Les toilettes = de wc La salle de bains = de badkamer
Le salon = de zitkamer L’entrée = de hal La cuisine = de keuken
Le grenier = de zolder Le garage = de garage

 

Le lit = het bed L’armoire = de kast La baignoire = het bad
Le lavabo = de wastafel Le canapé = de bank Le porte-manteaux = de kapstok
Le réfrégirateur = de koelkast La voiture = de auto

 

Où te brosses-tu les dents? = Waar poets je je tanden?

Où t’endors-tu le soir? = Waar slaap je ’s avonds?

Dans quelle pièce prépare-t-on le repas? = In welk vertrek bereidt men de maaltijd?

Où est rangée la voiture? = Waar staat de auto?