De passé composé (voltooid tegenwoordige tijd v.t.t.) vorm je, net als in het Nederlands, met ‘avoir‘ (hebben) of ‘être‘ (zijn).
Voorbeeld: Ik heb gesproken = j’ai parlé / Ik ben gegaan = je suis allé
De meeste werkwoorden worden met ‘avoir’ vervoegd. In het filmpje wordt in het Nederlands uitgelegd welke werkwoorden met être vervoegd worden. Die staan in ‘het huis van être’.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -er eindigt op -é
Voorbeeld: parlé (gesproken), habité (gewoond), téléphoné (opgebeld)
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -ir eindigt op -i
Voorbeeld: choisi (gekozen), fini (geëindigd)
Voor de onregelmatige werkwoorden moet je de vormen gewoon uit je hoofd leren.